VOOR EEN THEOLOGIE VAN DE SLAPELOOSHEID
Overdag droom ik God zeer grondig
om ’s nachts te kunnen geloven dat hij mij vergeeft.
Uit schuldgevoel dat ik niet gelukkig ben, en nooit ben geweest,
druk ik mijn holle ogen uit en weet maar al te goed
dat niet kunnen slapen een glimp van de hel is.
Minuciosamente sueño a Dios durante el día
para por la noche poder creer que me perdona.
Desde la culpa de no ser feliz, de no haberlo sido,
desencuaderno mis ojos huecos y de sobras sé
que no dormir es un rastro del infierno.